Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9825

Datum uitspraak2001-02-02
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers404/00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 404/00 2 februari 2001 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het verzet gedaan door X te Z tegen de beschikking van de voorzitter van de belastingkamer van 26 mei 2000. De voorzitter heeft bij voormelde beschikking uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Heerenveen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1997. Ingevolge de artikelen 22j _in voormelde beschikking d.d. 26 mei 2000 is abusievelijk vermeld artikel 22a_ en 26, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan hij die bezwaar heeft tegen een uitspraak van de inspecteur binnen zes weken na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij de rechter tot wiens rechtsgebied de standplaats van de inspecteur behoort. De uitspraak van de inspecteur is gedagtekend 23 februari 2000 en het beroepschrift is ter griffie van het hof binnengekomen op 15 mei 2000, derhalve niet binnen zes weken na dagtekening uitspraak. De voorzitter heeft om die reden bij voormelde beschikking het beroep van belanghebbende niet_ontvankelijk verklaard. Tegen deze beschikking is belanghebbende tijdig in verzet gekomen bij een verzetschrift (met bijlagen) dat door hem is ingediend op 30 juni 2000. Nadat de inspecteur een verweerschrift heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling van het verzet plaatsgevonden ter zitting van 14 december 2000, gehouden te Leeuwarden, alwaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, belanghebbende zelve alsmede zijn echtgenote, en de inspecteur, vergezeld door een medewerker van zijn inspectie. De gemachtigde van belanghebbende stelt in zijn verzetschrift dat hij pas door de toezending bij de brief van de inspecteur d.d. 19 april 2000 kennis heeft genomen van de uitspraak op het tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag ingediende bezwaarschrift. De inspecteur stelt dat belanghebbende bij brief d.d. 26 januari 2000 het voornemen om het bezwaar af te wijzen is meegedeeld en dat een toelichting of aanvulling van het bezwaar binnen twee weken diende te geschieden. Daarnaast is bij brief d.d. 4 april 2000 het uitstel van betaling van de aanslag ingetrokken als gevolg van de afwijzing van het bezwaar. De inspecteur is van mening dat belanghebbende uit deze brief had kunnen afleiden dat uitspraak op het bezwaar inmiddels was geschied. Het hof acht niet uitgesloten dat bij de verwerking van de door de inspecteur met dagtekening 23 februari 2000 gedane uitspraak een abuis is opgetreden en dat een afschrift van de uitspraak de gemachtigde van belanghebbende niet eerder heeft bereikt dan als bijlage van de brief van 19 april 2000. De door de inspecteur gestelde verzending op of kort na 23 februari 2000 heeft niet aangetekend plaatsgevonden. Ook van een andere registratie van uitgaande post van de inspecteur waaruit de juistheid van het standpunt van de inspecteur zou kunnen worden afgeleid is niet gebleken. Nu de inspecteur er niet voor heeft gekozen de uitspraak op het bezwaar per aangetekende post aan belanghebbende te versturen dient het risico van het niet, dan wel niet tijdig ontvang en van dit stuk door belanghebbende, te komen voor rekening van de inspecteur. Aan de stelling van de inspecteur dat de gemachtigde uit zijn brief d.d. 26 januari 2000 alsook uit de brief d.d. 4 april 2000 de wetenschap had _van het vermoedelijke tijdstip_ van verzending van de uitspraak gaat het hof voorbij. Er is immers geen rechtsregel op grond waarvan van belanghebbende kan worden gevergd dat hij uit eigen beweging informatie omtrent de uitspraak gaat inwinnen. Het vorenstaande brengt mee dat naar het oordeel van het hof sprake is van een situatie als omschreven in art. 6:11, in die zin dat niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Op grond van het voren overwogene dient te worden beslist als volgt: Het gerechtshof, uitspraak doende, verklaart het verzet gegrond. Gedaan op 2 februari 2001 door mr Drion, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mr De Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier. Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2001 te Leeuwarden door mr Drion, raadsheer. Op 7 februari 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.